Ein Deutsches Requiem

Ein Deutsches Requiem

Ein deutsches Requiem, nach Worten der heiligen Schrift, op. 45, is een groot werk voor koor, solisten en symfonieorkest – eventueel met orgel – gecomponeerd door de Duitse componist Johannes Brahms tussen 1865 en 1868. Het is geestelijke muziek, maar zonder liturgische teksten. Het bestaat uit zeven delen en duurt ongeveer 70 tot 80 minuten, waarmee het het langste werk is van Brahms.

In 2010 heeft de COV Noord-West Veluwe het Requiem van Brahms uitgevoerd, deze kunt u hier beluisteren.

Ontstaansgeschiedenis
Het idee om een treurmis te schrijven kreeg Brahms al zeer vroeg. Mogelijk dat de tragische dood van zijn goede vriend Robert Schumann in 1856 dit voornemen versterkte. In 1861 noteerde Brahms de teksten die hij wilde gebruiken op de achterzijde van het vierde lied van zijn Magelonen-Romanzen op. 33. Het lijkt erop dat de dood van zijn moeder in februari 1865 ervoor zorgde dat Brahms verder werkte aan het requiem. In april 1865 stuurt hij deel IV ter beoordeling naar Clara Schumann. Deel I en II lijken al daarvoor gecomponeerd te zijn (echter nog zonder slot). Voor deel II gebruikte hij materiaal dat hij al eerder had geschreven in 1854, het jaar van Schumanns psychische inzinking en zelfmoordpoging, en van Brahms verhuizing naar Düsseldorf om Clara Schumann en haar zeven kinderen te helpen. Deel III is ontstaan tijdens een langer oponthoud bij Brahms’ vriend en fotograaf Julius Allgeyer in Karlsruhe en deel VI en VII in de zomer van 1866 in Lichtental (bij Baden-Baden) en/of in Winterthur. Wat het vijfde deel is in de huidige versie werd pas in mei 1868 geschreven en na de twee eerste uitvoeringen aan het werk toegevoegd.

Eerste uitvoeringen
De eerste drie delen werden op 1 december 1867 voor het eerst uitgevoerd tijdens een concert van het Gezelschap van de Wiener Musikfreunde onder leiding van Johannes Herbeck, meer wilde men het publiek niet aandoen. De uitvoering was geen succes. Veel meer succes had de eerste uitvoering in Duitsland, van het toen nog zesdelige werk op Goede Vrijdag 10 april 1868 in de Dom van Bremen met Brahms zelf op de bok en Julius Stockhausen als baritonsolist. Op aandringen van de kapelmeester van de Dom Carl Martin Reinthaler werd de aria “Ich weiß, dass mein Erlöser lebet” uit Händels Messiah toegevoegd (zie onder). De uitvoering werd een groot succes en betekende een keerpunt in de carrière van Brahms.

Brahms voegde deel V toe in mei 1868. Het werd voor het eerst gezongen in Zürich op 12 september 1868 door Ida Suter-Weber, met Friedrich Hegar als dirigent van het Tonhalle Orchester Zürich. Het volledige zevendelige werk zoals het nu is beleefde op 18 februari 1869 zijn première in het Gewandhaus in Leipzig onder leiding van Carl Reinecke met het Gewandhausorchester en Gewandhauskoor en de solisten Emilie Bellingrath-Wagner en Franz Krükl.

(Bron: Wikipedia)